In 1984 hebben Johan en Ar Buitelaar een boek samengesteld “Het Geslacht Buitelaar”.
Dit boekje mocht ik in zijn geheel overnemen.
Tegenwoordig is er veel meer informatie via internet te achterhalen, en zijn we ook weer ruim 30 jaar verder.
De informatie uit 1984 is daarom zoveel mogelijk actueel gemaakt.
INLEIDING (van het boek “Het Geslacht Buitelaar”)
Auteurs Johan en Ar Buitelaar
Bij de samenstelling van het boek (1984) was het ruim 10 jaar geleden dat we in contact kwamen met de heer A. Bos uit Vlaardingen, die ons om inlichtingen vroeg aangaande onze familie. Zijn moeder was n.l. een Buitelaar en derhalve was hij was geïnteresseerd in de Buitelaar’s. Vanwege een rechten studie is hij met het onderzoek naar onze voorouders gestopt.
Aanvankelijk hadden we het plan om alle nu nog levende Buitelaar’s met hun voorgeslacht in een boek op te nemen. Daar hebben we vele jaren aan gewerkt. Uiteindelijk waren we zover, dat op een klein takje na alle Buitelaar’s in twee grote takken of stammen waren ondergebracht.
De eerste stam is die van Leendert Leenderts Buitelaar die in 1672 trouwde in Gouda en wiens nakomelingen aanvankelijk alleen in de Krimpenerwaard woonden.
De tweede stam is die van Pieter Cornelisz Buitelaar die in 1657 in Maassluis woonde en dat jaar trouwde in Pernis.
Omdat we tenslotte tot de conclusie kwamen dat het heel moeilijk of zelfs onmogelijk zou zijn de beide stammen tot een stam aaneen te smeden, hebben we tenslotte besloten met onze eigen stam,
dus die van Pieter Cornelisz uit Maassluis verder te gaan. De vele verzamelde aantekeningen van de stam Krimpenerwaard zijn voorlopig ter zijde gelegd.
Moeten andere genealogen dikwijls vele archieven bezoeken om een familie bijeen te zoeken, met onze familie was dit niet zo moeilijk.
Behalve een tijdrovend onderzoek naar de afkomst van Pieter Cornelisz uit Katwijk waar helemaal niets van te vinden was, konden we ons van 1657 – ca. 1800 beperken tot Maassluis. Voor 1800 woonde slechts een enkeling in andere Maassteden.
Bovendien waren alle doop- en trouwboeken van Maassluis geklapperd wat een enorme steun bij het onderzoek was.
Middelen van bestaan
Tot 1800 woonden alle Buitelaar’s in Maassluis en hadden eigenlijk ook maar een beroep, n.l. dat van zeeman. Verschillenden voeren op vissersschepen, anderen bemanden de koopvaardijvloot die Rotterdam
als thuishaven had. Na 1800 krijgen we een meer gevarieerd beeld van de beroepen, sommigen blijven varen, anderen laten de zee de zee en gaan in het Westland werken.
Hoe wonderbaarlijk kan het lopen, de takken die de zee trouw bleven stierven in de loop van 1800 uit en de Westland tak gaat zich enorm uitbreiden. Onze voorouders uit de Westlandse tak vinden tot 1900 allemaal hun brood in de land- en tuinbouw.
Emigratie
Het emigreren is in de familie Buitelaar nooit sterk geweest. Toch vertrokken in de 20e eeuw enkele stamgenoten naar het buitenland zo vinden we in de U.S.A., Canada en Australië enkele tientallen Buitelaar’s.
Godsdienst
Wat godsdienst aangaat, onze voorouders in Maassluis waren protestant, d.w.z. ze behoorden tot de Gereformeerde kerk, zoals de Hervormde Kerk van nu, toen heette. Bij de afscheiding van 1834 en de doleantie van 1886 zien we ook verscheidene Buitelaar’s meegaan,
zodat de verhoudingen Hervormd-Gereformeerd ongeveer half om half is. Na de 2e wereld oorlog treffen we ook in de kleinere kerken van Gereformeerde origine leden uit onze familie aan.
Heden ten dage behoren enige tientallen, mogelijk zelfs een honderdtal tot de Rooms Katholieke kerk, terwijl tenslotte misschien even zoveel zich als buitenkerkelijk profileren
Wapen
Een wapen bezitten spreekt tot de verbeelding, heb je een wapen dan gaat de status van de familie omhoog, zo wordt dikwijls gedacht. Denkt u ook zo, dan moeten wij u teleurstellen. Ondanks nauwkeurig onderzoek hebben wij niets van een wapen kunnen ontdekken. Of het in zeemans kringen soms minder de gewoonte was een wapen te voeren, weten wij niet. De tak Krimpenerwaard, die niet tot een zeemans geslacht behoort heeft eveneens geen wapen.
DE BETEKENIS VAN ONZE NAAM
Waar komt onze naam vandaan? Zoals met vele namen is daar niet met zekerheid op te antwoorden. Er zijn immers vele mogelijkheden en wie kan er na 350 jaar het juiste antwoord geven?
Wij geven verschillende mogelijkheden weer. In de eerste plaats denkt men aan iemand die in een circus werkte. De buitelaar wordt in een adem genoemd met de koorddanser, die beiden het publiek in ademloze spanning bezig hielden. De koorddanser met z’n touw en z’n lange stok, de buitelaar werkend boven in de tent waar hij als trapeze werker met gevaar voor z’n leven een schamel loontje bij elkaar jongleurde.
Als tweede mogelijkheid wordt geopperd (zeer onwaarschijnlijk) een verloskundige term. Een baby die in foute ligging met gezicht omhoog geboren wordt, werd een buitelaar genoemd.
Als derde mogelijkheid wordt gedacht aan een zeeman, die min of meer als een vrolijke frans door het leven gaat en in wiens leven “Wijntje en Trijntje” een belangrijke rol spelen. Zo iemand werd vroeger een rare buitelaar genoemd. ’t Lijkt ons echter zeer onwaarschijnlijk dat onze eerste voorvader die de naam aannam, met zo’n dubieuze naam door het leven wilde gaan. Uiteindelijk nam je zelf een naam aan, al hielp “de volksmond” in veel gevallen dapper mee.
Voorts wordt er gedacht aan een grote zeevogel, een soort arend die op z’n voedsel tochten plotseling op z’n prooi duikt. Of aan een soort dolfijn, die al duikelend en buitelend een schip urenland kan volgen, zo’n vis werd door de zeeman een buitelaar genoemd.
Ook in militaire terminologie kwam vroeger de buitelaar voor. De soldaat die zo genoemd werd, naam dienst bijna uitsluitend om de buit die na een gewonnen veldslag zijn deel werd. In roven was hij meestal bedrevener dan in vechten. Een kundig bevelhebber die veel overwinningen behaalde en na de zege z’n volk hun gang liet gaan, kon vaak makkelijk een aantal “buitelaar’s” werven.
Gaan we tenslotte naar het boerenleven. Ook dat had z’n buitelaar. Op de boerderij werd in vroeger eeuwen de melk zelf verwerkt. Een belangrijk product was daarbij de boter. Die boter werd in tonnen op de markt gebracht. Een botermarkt met een zeer dominerend positie was Delft. Begrijpelijk was dat de Delftse vroedschap, ook al in de 13e en 14e eeuw, er alles aan deed zijn vooraanstaande plaats als botermarkt te behouden.
Zo spreekt een Delftse keur omstreeks 1500 van: “Die zeer Schoone Boter, wiens weerga nergens ter wereld te vinden en is”. Om dat weergaloze te bestendigen en te beschermen waren er vanzelf keuren over alles wat de boter aangaat. Zo moest elke boterton die van de Delftse markt ging voorzien zijn van een “brandt”. Dat was een soort waarborgmerk dat werd ingebrand in elke boterton, die gemarkt en gekeurd was in Delft.
Dat kostte natuurlijk geld en de prijs hield verband met de grootte van de ton. Leuk om hier even de prijzen te noemen:
– Van ’t vierendeel of ’t kinnentje – drie grooten
– Van ’t achtendeeltje – een stuiver
– Van ’t beuytelaartje – een blanck
U ziet op de belangrijkste botermarkt van Holland heette het kleinste botertonnetje een beuytelaartje. En het klinkt u misschien heel vreemd in de oren, maar onze gedachten gaan uit naar dit tonnetje, als het gaat om de vraag, waar komt onze naam vandaan.
U mag het met deze gedachte niet eens zijn, maar de volgende argumenten ondersteunen onze veronderstelling.
In Delft aan het Oosteinde (nu nog te vinden) stond begin 1500 een huis dat de Beutelaer heette. In de gasthuis rekeningen van 1552 wordt al over dat huis geschreven. Omdat het belangrijk is dat onze naam hier mogelijk ontstaan is drukken wij een stukje van die Gasthuysrekening af, zodat u het zelf kan beoordelen.
Up Dirck Janszn scippershuys up de noortooshoeck van dije haersteech VIII st. hollants, in dit huijs plach te woonen Heijnrick Goverts snijer in den beuttelaer, ende wort dex rente uitbetaelt bij Joosgen Hebelsta(?) als gecost hebbende een poort vant voorsegde huijs ende cafue(?) en de dese renthe daarop genoomen hebbende verthynt sanctorium comt 6 st.
In een ander archiefstuk uit Delft, n.l. het consentenboek van 1653 wordt o.a. gesproken van het huis van Willem Cornelis cuyper waar tegenwoordig de Beuytelaar uithangt.
Nu gaan we combineren. Willem Cornelis was kuiper, zijn huis was getooid met een uithangbord waarop een buitelaar stond. Gezien het feit dat we het buitelaartje hebben leren kennen als een botertonnetje ligt het voor de hand dat op het uithangbord een botertonnetje stond afgebeeld. Omdat dat huis ook al in 1552 de buitelaar heette, ligt het voor de hand dat die kuiperij er ook al in 1552 was. En dat de bewoners van dat huis vereenzelvigd werden met de naam van het huis en Buitelaar gingen heten.
De lidmatenboeken van de Herv. gemeente van Delft zijn zo onduidelijk dat moeilijk is uit te maken of het huis genoemd wordt of de achternaam van de lidmaten, maar wel staat vast dat in 1679 in Delft al Buitelaars voorkomen die we aan geen van beide Buitelaar stammen kunnen aansluiten. Zou het mogelijk zijn, dat het nazaten zijn van de kuipers die in huize Buitelaar woonde op het Oosteinde in Delft?
Dan zou Delft de bakermat van het geslacht Buitelaar zijn. Let wel, dit alles zijn maar veronderstellingen die nog niet bewezen zijn. De vraag is: hoe komen deze Delftse Buitelaar dan in Leiden, Warmond-Caag?
Dat is op zich nog niet zo vreemd.
In Leiden trouwden in 1588, 1602 en 1605 een drietal broers, geboren in Delft, een haalt zijn bruid uit ’t Woud bij Delft. En die broers hun voornamen doen sterk denken aan de namen die de latere Buitelaars in Warmond en Caag ook dragen bijvoorbeeld Leendert, Cornelis en Tijs.
Hun vader heette Pieter Cornelis even als onze eerste voorvader Pieter Cornelis in Maassluis.
Dit alles zijn veronderstellingen, gebaseerd op enkele aanwijzingen die we in Delft meenden te zien. Maar aanwijzingen die toch wel sterk genoeg zijn om de lidmaten, doop- en trouwboeken van Delft nog eens nauwkeurig te onderzoeken en na te gaan wie met attestatie naar Leiden en omgeving gaan. Gelukkig hebben Delft en Leiden beide doop- en trouwboeken vanaf medio 1500.
Van Warmond en Caag werden de vroegste huwelijken ook veelal in Leiden voltrokken, mogelijk dus dat we nog eens wat meer te weten komen van onze nog onbekende voorouders en dat we dan met meer zekerheid kunnen zeggen waar onze naam vandaan komt.
DE SPELLING VAN ONZE NAAM
De naam Buitelaar werd in het verleden op velerlei manieren geschreven . Iets wat wij mensen van de 20e eeuw maar moeilijk kunnen begrijpen, maar wat toen heel gewoon was. Nu zijn onze namen officieel geregistreerd, vroeger was er niets geregistreerd.
Iedereen spelde zoals hij dacht dat het goed was. Dat was niet alleen het geval bij achternamen maar ook bij voornamen, plaatsnamen en ook de schrijftaal. Even een paar voorbeelden die we vonden op onze reis door de vele archieven: Perkou geschreven voor Berkenwoude, Ousoren voor Oudshoorn, Stolck voor Stolwijk,
Cherridt voor Gerrit en Dirrick voor Dirk en zo zagen we “ik” gespeld als yk, ick maar ook icq. Is het dan vreemd dat de naam van onze voorouders op velerlei manieren geschreven werd?
Zo vonden wij onze naam op de volgende manieren gespeld: Boytelair, Boytelaer, Beutelaer, Beuijtelaer, Beuijttelaer, Buitelaer, Buijtelaer, Buytelaer en Buijttelaer, terwijl bij alle spellingsvormen de dubbele a of ae nog niet eens is genoemd.
U ziet dus vele spellingsvarianten en toch kan men van al deze varianten niet zeggen dat ze fout zijn. Dat kon allemaal dank zij de grote spellings-vrijheid. Ook zie je een ontwikkeling in de spelling, de oy werd eu en later ui. Zo werd in het verleden ook de dubbele a als ae geschreven, een spelling die stand hield tot ca 1800.
Al deze spellingsvarianten zijn niet fout te noemen. Anders wordt het als we bij de doop van Jan Pieters Buitelaar op 08-10-1749 te Maassluis zien dat zijn vader in de doopakte Beukelaar genoemd wordt. Degelijke fouten kwamen meer voor en als we even buiten onze eigen stam stappen, in Haastrecht vonden we verscheidene malen Peuselaar en Peutelaar voor wat later toch weer een echte Buitelaar bleek te zijn.
Natuurlijk kan men deze en nog andere varianten geen spellingsvrijheid meer noemen, dit zijn echte fouten, mogelijk soms een schrijffout, maar meestal is dit niet het geval. Wij zijn van mening dat we meer aan hoorfouten moeten denken. Degene die de naam optekende schreef het zoals hij het hoorde. Zelfs in onze tijd met z’n moderne communicatie komt het voor dat men iemand die uit een andere streek komt heel moeilijk verstaat.
Is het dan zo vreemd dat een predikant (die schreef meestal de doop-en trouwboeken) die uit een andere plaats kwam, de taal van z’n nieuwe kudde maar heel moeilijk kon verstaan. Zo ontstonden de fout geschreven namen. Maar ach wat gaf het. Het kind bleef toch Buitelaar heten, al stond hij/zij ingeschreven als Beukelaer of zelfs Peuselaar. De naam in ’t doopboek of huwelijksboek had geen consequentie, althans niet voordat de burgerlijke stand werd ingevoerd door Napoleon.
Daarna werden de namen op het stadhuis geregistreerd en sloop er dan een fout in je naam, dan heette je voortaan zo. Als je je daar niet bij neer kon leggen moest de rechter een uitspraak doen. Zo vroeg bijvoorbeeld een Pieter Buitelaar in 1867 bij de arrondissementsrechtbank te Leiden om z’n naam, die bij zijn huwelijk als Beutelaar geschreven was, weer te veranderen in Buitelaar, hetgeen de rechter inwilligde.
Pieter Buitelaar geb. 1814 te De Lier kwam toen hij in 1854 (voor de 2e maal) wilde trouwen met z’n doopbewijs uit De Lier op het stadhuis van Maassluis. In dat doopbewijs stond z’n naam met” uij” gespeld. De ambtenaar in Maassluis maakte bezwaren en Pieter moest met getuigen aantreden om te bewijzen dat hij dezelfde was als degene die in De Lier met “uij” ingeschreven stond.
Wat nu de spelling van onze naam aangaat daarin zijn we eensgezind, we schrijven allen Buitelaar. Logisch zal u zeggen, maar zo logisch is dat niet. De even oude en mogelijk ook even grote stam Buitelaar’s die naast de onze nu nog leeft, heeft vier schrijfwijzen, n.l. Buitelaar, Buijtelaar, Buytelaar en den Buitelaar. Dus als u namen tegen komt met “uij” of “uy” of met “den” ervoor, dan is dat geen familie. Als u iemand tegen komt die z’n naam met ui schrijft kan hij/zij zowel van de onze als van de andere stam zijn.
Hoe komt het nu dat onze stam unaniem Buitelaar schrijft, terwijl de andere stam, met aanwijsbare familierelaties, vier schrijfwijzen heeft? Het antwoord hierop is niet moeilijk. Er zijn twee redenen die daarop van invloed waren. Ten eerste is onze stam pas na 1800 uit gaan waaieren, d.w.z. elke generatie had slechts een overlevende die het geslacht voortzette. Ten tweede woonden tot 1800 alle Buitelaar in een plaats, n.l. Maassluis. Beide redenen golden niet voor de andere stam, die al voor 1750 verscheidene takken had en in verschillende plaatsen woonde.
Tot slot nog een vraag: Zou het mogelijk zijn dat door die verschillende spellingen mensen zo zeer van een van beide stammen vervreemd zijn, dat ze als stamgenoten verloren zijn gegaan? Het antwoord moet zijn dat het wat onze stam betreft niet waarschijnlijk is, maar toch niet helemaal is uitgesloten. Er leven immers nog verscheidene Bijtelaars o.a. in Amsterdam. Wie zal uitmaken of die al of niet nazaten zijn van een grote familie Buitelaars die van 1600 tot 1725 in Warmond woonden en van wie we in 1775 nog afstammelingen vonden in Haarlem en Spaarndam, niet ver van Amsterdam. Mogelijk is dat in de toekomst nog eens uit te zoeken.
ONZE RELATIE TOT DE ANDERE TAK OF STAM BUITELAAR.
Graag hadden wij onze lezers een boek aangeboden, waarin alle Buitelaar’s die ooit geleefd hebben of nu nog leven zijn opgenomen. Helaas zijn wij daarin niet geslaagd. Er leeft nu nog een bijna even grote stam Buitelaar’s waarvan wij niet kunnen aantonen dat zij tot onze stam behoren.
Hun stamvader is Leendert die omstreeks 1625 is geboren. Zij woonden in de Krimpenerwaard met Gouderak als middelpunt. Nemen we alle gemeenten die aan Gouderak grenzen dan hebben we zo ongeveer hun
verspreidingsgebied ( Dit geldt tot 1 januari 1985 want met ingang van die datum worden veel gemeenten in de Krimpenerwaard opgeheven of samengevoegd.) tot ca 1800, daarna zijn ze uitgewaaierd richting Rotterdam. Nu kunnen we ze vinden in Rotterdam, Den Haag en Gouda met hun omstreken. Ze leefden als arbeiders, boeren, watermolenaars, steenbakkers enz.,
Uit niets is ons gebleken dat de allereerste in de Krimpenerwaard levende Buitelaar’s uit de buurt kwamen waar vermoedelijk onze voorvader Pieter of diens vader (geb. ca. 1600) vandaan kwamen, n.l. een gebied rondom Leiden, voornamelijk Alkemade en Warmond (incl. De Kaag). De voornamen die deze Buitelaar’s dragen hebben veel overeenkomst met die van onze vermoedelijke voorvaderen uit het gebied rondom Leiden n.l.: Leendert, Cornelis, Gerrit, Engel en Dirk. Dit zijn echter algemeen voorkomende voornamen.
Mogelijk kan een diepgaand onderzoek in de notariële archieven van Leiden, Alkemade, Krimpenerwaard en Gouda nog een tipje van de sluier oplichten. Maar ’t wordt dan wel heel moeilijk, en wel om het feit dat onze vaderen (en dat geldt voor de andere familie ook) de achternaam zelden gebruikten.
Het waterschapsarchief van Rijnland vermelde een keer de naam van een zekere Cornelis Gerrits Boytelair met z’n vrouw Aafje Pieters en hun 4 zonen Gerrit, Krijn en tweemaal Engel. Wij hebben de huwelijken van 3 van de genoemde kinderen en ook de geboorten van 20 van hun kleinkinderen na kunnen gaan, maar nooit werd noch bij de huwelijken noch bij de geboorten ook maar een keer de achternaam Buitelaar genoemd.
Dat ze die wel hadden blijkt wel degelijk omdat niet alleen hun vader een keer zo genoemd werd, maar ook weer de kinderen van deze 20 kleinkinderen. Verbazend veel spitwerk in uiterst moeilijk te lezen archieven van duizenden bladzijden zal dan nog uitgevoerd moeten worden. Onze conclusie (voorlopige?) moet dan ook zijn, al vermoeden we het wel, verwantschap tussen beide takken is niet bewezen. Is die verwantschap er wel, dan moeten we het samenkomen van beide takken tot een stam toch wel stellen rondom of voor 1600.
HET HOOFDGELDREGISTER VAN RIJNLAND
Ver voor we in de Maassluise doopboeken (1686) en trouwboeken (1673) de achternaam Buitelaar tegenkomen, ontmoetten we die naam in het archief van het Hoogheemraadschp “Rijnland” en wel in het hoofdgeldregister van genoemd waterschap. Het hoofdgeld is een soort belasting op het aantal personen (hoofden) van geheel Rijnland met uitzondering van Gouda en Leijden. Deze steden genoten “vrijdom”. Deze belasting werd per gezin geheven.
In het boekje “Het Geslacht Buitelaar” is uit dit register zo’n gezin uit ’t Lagelant onder Warmond opgenomen. Het betreft het gezin van Cornelis Gerrits Boijtelair.
Tot nu toe is dit de eerste maal dat we die achternaam gezien hebben n.l. in 1623. Dus 390 jaar geleden. Omdat de lezers mogelijk niet allemaal dit belangrijk dokument in z’n geheel kunnen ontcijferen
volgt hier de tekst in z’n geheel:
’t Lagelant in Warmont
Cornelis Gerrits Boijtelair, ende Aeltgen Pieters dochter sijn huijsvrouw, met Engel Cornelisz. haer beijder zoon, mitsgaders oude Engel, Crijn ende Gerrit des voornoemde Boijtelairs voorkinderen. 6 hoofden.
Let op de spelling van de naam Buitelaar, in latere notariële akten van rondom 1660 is die naam ook nog zo gespeld, maar later heten dezelfde personen gewoon Buijtelaer. Nu nog een kleine toelichting.
Uit het feit dat de drie kinderen uit Gerrits eerste huwelijk resp. 1628, 1630 en 1632 al trouwen kunnen we opmaken dat deze jongens al voor ca 1610 geboren moeten zijn. Hun vader is derhalve ca. 1605 gehuwd en geboren in 1580/85 en vader Gerrit is minstens voor 1560 geboren.
Dus toen de 80 jarige oorlog in 1568 begon was Gerrit een knaap van minstens 8 jaar. Cornelis Gerrits woonde aan een zijarm van de Kagerplassen, n.l. het ‘s-Gravenwater. Hij overleed in 1645.
Aangaande onze verwantschap met deze Cornelis is niets met zekerheid te zeggen. Van deze Cornelis stammen we niet af, dat is zeker, mogelijk wel van de Cornelis waar hij naar heet, die waarschijnlijk z’n grootvader is of van een andere broer van Gerrit, maar nogmaals dit zijn allemaal gissingen.
MACHTIGING INZAKE HET TESTAMENT VAN NEELTGEN PIETERS BUIJTELAAR
Om verscheidene redenen plaatsen wij onderstaande notariële akte van 1680 van Gouda. Ten eerste omdat deze Neeltje Pieters Tijsse Buitelaar, zoals ze in andere akten wordt genoemd, de enige is welke mogelijk vanuit Warmond-Caeg verhuisd is naar de Krimpenerwaard. Immers in het ledenregister van de kerk van Caeg vinden we een Pieter Tijssen die een dochter Neeltje heeft, maar helaas een achternaam ontbreekt hier, dus geen bewijs.
Ten tweede laat deze akte zien met wat voor moeilijkheden een archief onderzoeker heeft te kampen. Want al komt deze akte uit Gouda toch hebben we moeten zoeken naar aanwijzingen van mogelijke verwantschap tussen Krimpenerwaard, Warmond-Caeg, Alkmade en Maassluis. Deze akte behoort tot de minder makkelijk te lezen akten, maar nog lang niet tot de moeilijkste. In Gouda hadden we het geluk dat we fotokopieën van vrijwel alle akten konden krijgen en dus thuis op ons gemak in goed leesbaar schrift konden overzetten. Het archief in Rotterdam bijvoorbeeld geeft geen fotokopieën van oude notariële akten, dus moet je die ter plaatse overnemen.
Let u tenslotte op de drie handtekeningen respectievelijk van een secretaris, een schoolmeester en een notaris. Tot slot de gevolmachtigde Querijntgen Jacob blijkt niet te kunnen schrijven en derhalve tekent ze met een +
Een “vertaling” van deze acte vindt u hieronder.:
Gouda not. akte 370 II ; 203
—————————-
Compareerde voor mij Jacobus Puttershouck, openbaar notaris etc. Querijtgen Jacobs, wed. van wijlen Cornelis Commersen wonende tot Stolwijck, mede erffgenaam van Neeltgen Pieters Buytelaer de welcke in die qualiteijt geconstitueert ende machtich gemaeckt heeft, sulcx sij doet, midts desen. Cornelis Vinck procureur voor den hoogen ende Provintialen Rade in den Hage. Omme uijtten name en van weegen haer comparante, alle saken, soo in t eyschen als verweren die sij comparente in qualiteit voorsegt, alreede voorsegde. Hove van Hollandt heeft geentamineert, ende noch sal comen bijde handtte nemen op, ende jegens eenen igelicken, waer te nemen, alle termijnen van rechten te observeren midschaders ende uyt eijnde toe te vervolgen. Ende voorts alles ad lites cum potestate substituendi in communi forma te doen ende verrichten, dat de (?) sacken vereischen sullen.
Gedaen tot Stolwijck ter presentie van Jacobus Backer secretaris
en de Meester Maerten van Steenwijck Schoolmeester tot Stolwijck
getuygen hierover gestaen den 28en September 1680.